Beslissing Regionaal Tuchtcollege Zwolle

DeZwollegids.nl kreeg de volgende bekendmaking binnen: Beslissing Regionaal Tuchtcollege Zwolle.

Meer informatie over deze bekendmaking:

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE Beslissing van 17 november 2023 op de klacht van: A en B, wonende in C, klagers, gemachtigde: mr. R. Korver, advocaat te Amsterdam, tegen D, verpleegkundige, destijds werkzaam in C, verweerster, hierna ook: de verpleegkundige, gemachtigde: mr. H.M. Quaak, advocaat te Veenendaal. 1.1 Klagers verwijten de verpleegkundige dat zij de gezondheid en het leven van hun minderjarige kinderen, de tweeling E en F, in gevaar heeft gebracht c.q. (ernstig) heeft benadeeld door (stelselmatig) fenobarbital en/of andere coupeermedicatie toe te dienen en/of voorgeschreven medicatie niet toe te dienen. De verpleegkundige erkent dat zij op twee momenten (op 10 en op 21 december 2021) vanwege oververmoeidheid (om de tweeling en daarmee zichzelf een rustige nacht te bezorgen) zonder medische aanleiding een spuit fenobarbital heeft gevuld. Zij stelt echter dat zij zich beide keren heeft bedacht en niet is overgegaan tot toediening. Voor het overige betwist zij de klacht en meent zij dat er geen bewijs is voor het gemaakte verwijt. 1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Als maatregel legt het college een verbod op wederinschrijving op met de bepaling dat deze maatregel onmiddellijk van kracht wordt. Hierna licht het college dat toe. 2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen: – het klaagschrift met de bijlage(n), ontvangen op 21 januari 2022; – de brief van de secretaris aan gemachtigde van klagers van 21 april 2022; – de brief van de secretaris aan gemachtigde van klagers van 9 juni 2022; – het aanvullend klaagschrift met bijlagen; – het verweerschrift met de bijlage(n); – de brief van IGJ van 29 juli 2022 aan de verpleegkundige; – de brief van de gemachtigde van klagers van 15 augustus 2022; – de brief van de gemachtigde van klagers van 30 september 2022; – het aanvullend verweerschrift ontvangen op 6 januari 2023; – de reactie van de gemachtigde van klagers van 1 februari 2023; – de medische informatie van E en F, van G van 10 februari 2023; – de medische informatie van E en F, van H van 13 februari 2023; – de medische informatie E en F, van I ontvangen op 14 februari 2023; – de medische informatie E en F, van J locatie K ontvangen op 15 februari 2023; – de medische informatie E en F, van L van 20 februari 2023; – de medische informatie E en F, van M van 20 februari 2023 – het aanvullend verweerschrift ontvangen op 17 april 2023; – de bijlage nr. 31 van de verpleegkundige, ontvangen op 28 september 2023 (brief Leiderschip); – de door klagers bij brief van 5 oktober 2023 toegezonden bijlage (brief IGJ met rapport); – de mail van de gemachtigde van klagers van 12 oktober 2023; – de mail van de gemachtigde van de verpleegkundige met bijlage van 12 oktober 2023. 2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt. 2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 13 oktober 2023. De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigden hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd. Klagers zijn de ouders van de tweeling E en F, geboren in 2019. Bij beide jongens wordt aangenomen dat sprake is van een mitochondriële aandoening met een onderontwikkeling van het brein, onrust en epilepsie. De tweeling heeft intensieve zorg nodig. Sinds maart 2020 woont de tweeling bij klagers thuis. De verzorging thuis werd vanaf dat moment gedaan door klagers en een team van verpleegkundigen. De verpleegkundige maakte deel uit van dit team. Tot april 2021 kreeg de tweeling dagelijks fenobarbital vanwege onrust en overstrekken (E tweemaal daags 52 mg, F tweemaal daags 50 mg). Na een opname bij I van april tot juni 2021 werd begin juni de dagelijkse toediening van fenobarbital gestaakt. De tweeling ging sinds november 2021 twee dagen per week (woensdag en donderdag) naar medisch kinderdagverblijf K. De tweeling verbleef verder enkele dagen per week (zondag tot en met dinsdag) bij kinderhospice G. De verpleegkundige heeft tijdens de nachtdienst van vrijdag op zaterdag bij de jongens op 10 december 2021 een spuit fenobarbital opgetrokken. Zij verklaart dat zij de inhoud van deze spuit niet heeft toegediend en de spuit heeft weggegooid. In geval van onrust bij de tweeling gold een stappenplan met medicatie die alleen “zo nodig” werd gegeven. Per 15 december 2021 gold voor beide jongens het volgende stappenplan: 1. Clobazam 5mg. Als onvoldoende: 2. Baclofen 1,5 mg. Als onvoldoende: 3. Fenobarbital 40 mg: Als onvoldoende: herhalen stap 1. Op 19 december 2021 kregen beide jongens 10ml (40 mg) fenobarbital toegediend door klagers. De verpleegkundige verzorgde normaalgesproken de diensten in de nachten van dinsdag op woensdag. Ook op dinsdag 21 december 2021 had de verpleegkundige nachtdienst. Op camerabeelden is te zien dat de verpleegkundige medicatie uit de gangkast pakt en dat zij later terugkomt en in de gangkast een spuit met fenobarbital optrekt. In de slaapkamer van de tweeling werd zij hiermee door klager geconfronteerd. De verpleegkundige stuurde nog dezelfde nacht een e-mail met de volgende inhoud (voor zover van belang): “Ik wil graag toelichten wat er is gebeurd. Door mijn moeheid en pijn dacht ik met mijn domme hoofd zal ik ze een snufje fenobarb geven in de hoop dat ze doorslapen. Dus ik had het inderdaad opgetrokken. Toen ik in de keuken stond om de valine klaar te maken dacht ik hier over na en vond het belachelijk dat ik dit had opgetrokken. Ik wilde het eerst terug in de fles spuiten maar bedacht mij dat het een spuit is die al gebruikt is en besloot het door de gootsteen te spuiten. [...] Ik besef dat ik jullie vertrouwen mega heb beschadigd en dat dit ook niet te herstellen is. Wel hoop ik dat je het spuitje dat je van mij af hebt gepakt hebt bewaard en dat je daarmee morgen naar de apotheek wilt gaan dan zullen hun je ook kunnen vertellen dat er echt water in zit. Mogelijk nog met een spoor van de daarvoor erin gezeten fenobarb dat zou zeker kunnen. Maar het is echt water.” In de middag van 22 december 2021 werd bij de tweeling bloed afgenomen om de medicijnspiegel te bepalen. Bij F een fenobarbitalwaarde gemeten van 7.7 mg/L en bij E een waarde van 8.7 mg/L. Klagers hebben de onderzoeksverslagen d.d. 19 juli 2022 van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) overgelegd. Hieronder worden de conclusies van het NFI geciteerd: Toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van E: “Condusie en beantwoording vraagstelling 1 Zijn er in het plasma/serum van E ethanol(alcohol), geneesmiddelen, drugs en of bestrijdingsmiddelen aantoonbaar? In het plasma/serum van E zijn de volgende stoffen aangetoond: • Barbituraten: fenobarbital • Spierverslappers: baclofen • Benzodiazepinen: clobazam en omzettingsproduct desmethylclobazam Er zijn geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van andere geneesmiddelen, drugs en/of bestrijdingsmiddelen. De aanwezigheid en de concentraties van ethanol (alcohol) en GHB zijn niet onderzocht wegens de beperkte hoeveelheid beschikbaar onderzoeksmateriaal. 2 Zo ja, in welke concentratie en wat zijn de effecten van deze concentratie? Zie paragraaf 5 ‘Resultaten’ en paragraaf 6 ‘Interpretatie van resultaten’. 3 Zijn er in het plasma/serum geneesmiddelen aanwezig die niet conform het medicatieschema zijn? In het plasma/serum zijn geen geneesmiddelen aangetoond die niet conform het medicatieschema zijn. Bij de beantwoording van vraag 4 en 5 is gebruik gemaakt van onderstaande variabelen: – Biologische beschikbaarheid fenobarbital: 100% – Tmax fenobarbital: 8 tot 12 uur – Verdelingsvolume fenobarbital: 0,6 1/kg – Halfwaardetijd fenobarbital: 20 tot 80 uur – Lichaamsgewicht E: 11,5 kg – Eliminatie gedurende absorptiefase is buiten beschouwing gelaten. 4 Is de gemeten fenobarbitalconcentratie waarschijnlljker onder de hypothese van uitsluitend toediening van een gift van 40 mg fenobarbital op 19 december 2021 om 09:00 uur of onder de hypothese van toediening van zowel een gift van 40 mg fenobarbital op 19 december 2021 om 09:00 uur als een gift van 40 mg fenobarbital op 21 december 2021 tussen 22:30 uur en 23:59 uur? De geschatte fenobarbitalconcentratie na toediening van uitsluitend een gift op 19 december 2021 is 0,5 tot 3,2 mg/l. De geschatte fenobarbital na toediening van een gift op zowel 19 december 2021 als 21 december 2021 is 4,5 tot 8,8 mg/l. De gemeten fenobarbitalconcentratie van 7,4 mg/l is waarschijnlijker onder de hypothese van toediening van zowel een gift van 40 mg fenobarbital op 19 december 2021 als een gift van 40 mg fenobarbital op 21 december 2021. 5 Wat is de bijdrage van de toegediende gift van 40 mg fenobarbital op 19 december 2021 om 09:00 uur aan de gemeten fenobarbitalconcentratie? De geschatte fenobarbitalconcentratie na toediening van uitsluitend een gift op 19 december 2021 is 0,5 tot 3,2 mg/l. 6 Zijn er in het hoofdhaar van E geneesmiddelen aantoonbaar? In het hoofdhaar van E zijn de volgende geneesmiddelen aangetoond: • Benzodiazepinen: clobazam, desmethylclobazam en midazolam • Anti-epileptica: levetiracetam 7 Zijn er in het hoofdhaar geneesmiddelen aanwezig die niet zijn vermeld in het medisch dossier van E? In het hoofdhaar van E zijn geen geneesmiddelen aangetoond die niet vermeld zijn in het medisch dossier van E.” Toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van F: “Condusie en beantwoording vraagstelling 1 Zijn er In het plasma/serum van F ethanol (alcohol), geneesmiddelen, drugs en of bestrijdingsmiddelen aantoonbaar? In het plasma/serum van Fzijn de volgende stoffen aangetoond: • Barbituraten: fenobarbital • Spierverslappers: baclofen • Benzodiazepinen: clobazam en omzettingsproduct desmethylclobazam • Antipsychotica: clozapine en omzettingsproduct desmethylclozapine Er zijn geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van andere geneesmiddelen, drugs en/of bestrijdingsmiddelen. De aanwezigheid en de concentraties van ethanol (alcohol) en GHB zijn niet onderzocht wegens de beperkte hoeveelheid beschikbaar onderzoeksmateriaal. 2 Zo ja, in welke concentratie en wat zijn de effecten van deze concentratie? Zie paragraaf S ‘Resultaten’ en paragraaf 6 ‘Interpretatie van resultaten’. 3 Zijn er in het plasma/serum geneesmiddelen aanwezig die niet conform het medicatieschema zijn? In het plasma/serum zijn clozapine en het omzettingsproduct desmethylciozapine aangetoond. Deze stoffen zijn niet conform het medicatieschema. Bij de beantwoording van vraag 4 en 5 is gebruik gemaakt van onderstaande variabelen: – Biologische beschikbaarheid fenobarbital: 100% – Tmax fenobarbital: 8 tot 12 uur – Verdelingsvolume fenobarbital: 0,6 1/kg – Halfwaardetïjd fenobarbital: 20 tot 80 uur – Lichaamsgewicht F: 11,5 kg – Eliminatie gedurende absorptiefase is buiten beschouwing gelaten. 4 Is de gemeten fenobarbitalconcentratie waarschijnlijker onder de hypothese van uitsluitend toediening van een gift van 40 mg fenobarbital op 19 december 2021 om 09:00 uur of onder de hypothese van toediening van zowel een gift van 40 mg fenobarbital op 19 december 2021 om 09:00 uur als een gift van 40 mg fenobarbital op 21 december 2021 tussen 22:30 uur en 23:59 uur? De geschatte fenobarbitalconcentratie na toediening van uitsluitend een gift op 19 december 2021 is 0,5 tot 3,2 mg/l. De geschatte fenobarbital na toediening van een gift op zowel 19 december 2021 als 21 december 2021 is 4,6 tot 8,8 mg/l. De gemeten fenobarbitalconcentratie van 7,7 mg/l is waarschijnlijker onder de hypothese van toediening van zowel een gift van 40 mg fenobarbital op 19 december2021 als een gift van 40 mg fenobarbital op 21 december 2021. 5 Wat is de bijdrage van de toegediende gift van 40 mg fenobarbital op 19 december 2021 om 09:00 uur aan de gemeten fenobarbitalconcentratie? De geschatte fenobarbitalconcentratie na toediening van uitsluitend een gift op 19 december 2O21 is 0,5 tot 3,2 mg/l. 6 Zijn er in het hoofdhaar van F geneesmiddelen aantoonbaar? In het hoofdhaar van F zijn de volgende geneesmiddelen aangetoond: • Benzodiazepinen: clobazam, desmethylclobazam en midazolam • Anti-epileptica: levetiracetam • Antidepressiva: citalopram, amitriptyline en nortriptyline 7 Zijn er in het hoofdhaar geneesmiddelen aanwezig die niet zijn vermeld in het medisch dossier van F? In het hoofdhaar van F zijn citalopram, amitriptyline en nortriptyline aangetoond. Deze geneesmiddelen zijn niet vermeld in het medisch dossier van F.” 4.1 Klagers verwijten de verpleegkundige dat zij de gezondheid en het leven van de tweeling in gevaar heeft gebracht c.q. (ernstig) heeft benadeeld door (stelselmatig) fenobarbital en/of andere coupeermedicatie toe te dienen en/of voorgeschreven medicatie niet toe te dienen. Voor zover niet bewezen zou kunnen worden dat de verpleegkundige op 10 en 21 december 2021 daadwerkelijk fenobarbital bij de kinderen heeft ingespoten, stellen klagers zich subsidiair op het standpunt dat de verpleegkundige ook in dat geval verwijtbaar heeft gehandeld. Zij heeft vanwege eigen oververmoeidheid twee keer op het punt gestaan de kinderen fenobarbital zonder medisch noodzaak te geven, terwijl zij blijkbaar niet meer in staat was goede zorg te bieden. Klagers voeren aan dat zij al langere tijd vermoedden dat de verpleegkundige de medicatie manipuleerde. De inhoud van flessen fenobarbital slonk sneller dan je op basis van de aftekenlijsten mocht verwachten en de tweeling sliep tijdens de nachtdiensten van de verpleegkundige veel vaker door dan tijdens andere nachten. Ook was de tweeling veel vaker de dag daarna ongebruikelijk ontspannen. Klagers geloven niet dat de verpleegkundige de door haar op 21 december 2021 opgetrokken fenobarbital niet heeft toegediend. Toediening op 21 december 2021 past ook bij de later vastgestelde bloedwaarden. Gelet op de eerdere observaties van klagers en wat uit het dossier blijkt ten aanzien van het vaker doorslapen etcetera, menen klagers dat sprake is van een stelselmatige toediening van medicatie. Verder is tijdens de dienst op 21 december 2021 gebleken dat de verpleegkundige het voorgeschreven valinezuur niet heeft gegeven maar ongebruikt heeft weggegooid. 4.2 De verpleegkundige meent dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Zij heeft op 10 en 21 december 2021 een spuit gevuld met fenobarbital. Zij was oververmoeid en wilde de nacht rustig doorkomen. Er was geen medische reden om aan de kinderen fenobarbital toe te dienen. Zij heeft zich beide keren echter tijdig bedacht en nooit gebruik gemaakt van de spuiten. De één heeft zij weggegooid en de ander heeft zij leeggespoten in de gootsteen. De op 22 december 2021 afgenomen bloedmonsters zijn geen bewijs van toediening van fenobarbital door de verpleegkundige op 21 december 2021. Niet uitgesloten is namelijk dat voor of na 21 december 2021 door anderen nog fenobarbital is toegediend die invloed heeft gehad op de waarde. De verklaringen van collega-verpleegkundigen die door klagers zijn overgelegd zijn niet concreet, suggestief en bovendien tot stand gekomen na het delen van de vermoedens van klagers. De stelling dat de tweeling tijdens nachtdiensten van de verpleegkundige vaker doorsliep, is feitelijk onjuist. Dit blijkt niet uit de aantekeningen. En zelfs als dit zo zou zijn kan hieruit niet de conclusie worden getrokken dat de verpleegkundige stelselmatig fenobarbital of andere coupeermedicatie zou toedienen. De verpleegkundige heeft verder een verklaring overgelegd van N (arts, niet praktiserend) van medisch adviesbureau O. Deze concludeert dat de gemeten fenobarbitalconcentratie bij de tweeling wel goed verklaard kan worden door de gift op 19 december 2021. Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen. 5.1 Niet ter discussie staat dat de verpleegkundige tot tweemaal toe vanwege haar eigen oververmoeidheid met het doel zelf de nacht rustig door te komen, een spuit heeft gevuld met fenobarbital, zonder dat dit voor de zorg van de kinderen nodig was en dus met een verkeerde intentie. Het college staat nu voor de vraag of kan worden vastgesteld dat de spuiten daadwerkelijk zijn toegediend. Daarnaast moet het college de vraag beantwoorden of aangenomen moet worden dat de verpleegkundige ook buiten dat nalatig is geweest in de zorg voor de tweeling. Werd de fenobarbital daadwerkelijk toegediend? 5.2 De vraag is of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verpleegkundige de spuiten niet alleen heeft gevuld, maar ook heeft toegediend. De verpleegkundige ontkent dit. Direct bewijs van het toedienen van de injecties aan de kinderen ontbreekt. Ook van het weggooien van de spuit op 10 december 2021 onderscheidenlijk het leegspuiten van de spuit op 21 december 2021 in de gootsteen, ontbreekt bewijs. De verpleegkundige heeft gesteld dat zij er bij klager op heeft aangedrongen dat hij de inhoud van de spuit die op 21 december 2021 was gevuld, zou laten controleren. Dan zou volgens de verpleegkundige zijn gebleken dat de spuit op dat moment water bevatte. Hiermee zou zij de spuit hebben gevuld na het wegspuiten van de fenobarbital in de gootsteen, om de sondevoeding af te sluiten. Het college merkt op dat dit onderzoek niet is gedaan. De verpleegkundige heeft aangevoerd dat zij daarmee door toedoen van klagers in bewijsnood is gebracht. Het college meent echter dat dit onderzoek weinig gewicht in de schaal zou hebben gelegd, omdat de spuit ook na toediening van het middel aan de kinderen met water had kunnen zijn gevuld, om de sondevoeding af te sluiten. De uitkomst van het onderzoek zou met andere woorden vermoedelijk geen betekenis hebben gehad voor de vraag waar de fenobarbital die in de spuit zat voor deze met water werd gevuld, is gebleven. 5.3 Het college zal nu de vraag beantwoorden welke bewijswaarde het toekent aan de onder 3. geciteerde conclusies van het NFI. Het NFI kent een definitie van waarschijnlijkheidstermen: Verbale term Ordegrootte bewijskracht (LR) ongeveer even waarschijnlijk 1–2 iets waarschijnlijker 2–10 waarschijnlijker 10–100 veel waarschijnlijker 100–10.000 zeer veel waarschijnlijker 10.000–1.000.000 extreem veel waarschijnlijker > 1.000.000 De uitkomst van de NFI-onderzoeken is dat de gemeten fenobarbitalconcentraties “waarschijnlijker” zijn onder de hypothese van toediening van zowel een gift van 40 mg fenobarbital op 19 december 2021 als een gift van 40 mg fenobarbital op 21 december 2021. Het college acht deze uitkomst, in combinatie met hetgeen overigens in het dossier aan bewijs is te vinden, een onvoldoende solide basis om buiten redelijke twijfel vast te kunnen stellen dat de verpleegkundige de fenobarbital inderdaad heeft toegediend. Alvorens dat verder toe te lichten, merkt het college nog het volgende op. Er is tussen partijen debat geweest of er op 20 december 2021 of daarna, voor de bloedafname, een ongedocumenteerde toediening van fenobarbital kan hebben plaatsgevonden. Het college gaat er met klagers van uit dat dit niet het geval is geweest. Naast het ontbreken van een aantekening in het zorgsysteem is er ook geen andere aanwijzing beschikbaar dat dit is gebeurd. Het college overweegt dat het niet objectief kan vaststellen hoe hoog de dosis fenobarbital was die op 21 december 2021 door de verpleegkundige is opgetrokken en mogelijk aan elk van de kinderen is toegediend. Een controleerbare meting van de door de verpleegkundige opgetrokken fenobarbital ontbreekt immers. De hoeveelheid van 40 mg waarvan het NFI op basis van de vraagstelling uitgaat, staat dus niet vast. Voorts laat de door het NFI gegeven waarschijnlijkheidsscore een meer dan te verwaarlozen kans open dat de gemeten bloedwaarden ook enkel toe te schrijven zouden kunnen zijn aan de laatste (bekende en gedocumenteerde) toediening vóór 21 december, te weten op 19 december 2021. Daardoor kan het college de toediening niet “buiten redelijke twijfel” aannemen. Het college merkt daarbij op dat de voor de verpleegkundige ongunstige verklaringen over haar van collega’s geen concrete feiten of waarnemingen bevatten die iets kunnen zeggen over de bewijsvraag die voorligt. Deze vormen dus geen “redengevend” steunbewijs dat iets zegt over het al dan niet toedienen van de fenobarbital. Dat de kinderen tijdens de dienst van de verpleegkundige altijd rustig doorsliepen, kan naar het oordeel van het college niet eenduidig uit de verslagen worden afgeleid. Voor zover de klacht ervan uitgaat dat de verpleegkundige op 10 en 21 december 2021 daadwerkelijk fenobarbital heeft toegediend, acht het college, gelet op het voorgaande, de klacht ongegrond. 5.4 Voor zover de klacht stelt dat de verpleegkundige over een langere periode stelselmatig zonder indicatie fenobarbital en andere middelen heeft toegediend, of dat zij voorgeschreven medicatie structureel niet heeft toegediend, slaagt zij niet. Bewijs hiervoor ontbreekt. Dat zij mogelijk een keer is vergeten iets toe te dienen, is geen afdoende bewijs dat dit vaker is gebeurd. Een motief daarvoor, zoals dat wel duidelijk is voor het idee om fenobarbital toe te dienen, ontbreekt bovendien. Datzelfde geldt voor de bij F in het hoofdhaar gevonden middelen die niet op de medicatielijst voorkwamen. Er bestaan geen concrete aanwijzingen die de verpleegkundige koppelen aan deze stoffen. 5.5 De klacht is wel gegrond voor zover deze inhoudt dat de verpleegkundige klachtwaardig heeft gehandeld door in een situatie van aanhoudende oververmoeidheid te blijven werken en onder die omstandigheid tot tweemaal toe medicatie heeft klaargemaakt om zonder indicatie aan de kinderen toe te dienen om zelf een rustige nacht te hebben. Ervan uitgaande – zoals de verpleegkundige zelf stelt – dat zij zelf de verdere uitvoering van haar voornemen tot het toedienen van de medicatie heeft gestaakt, blijft het handelen van de verpleegkundige verwijtbaar. De verpleegkundige moet in ieder geval vanaf het eerste incident op 10 december 2021 duidelijk zijn geworden dat haar oververmoeidheid niet alleen tot onvoldoende zorg maar ook tot riskant gedrag aanleiding gaf. Desondanks is zij doorgegaan met werken in de zorg voor de kinderen zonder zich ziek te melden en zonder haar situatie te bespreken met de ouders en met de collega-verpleegkundigen (dat zij een keer een poging heeft gedaan om een dienst te ruilen, kan niet als adequate reactie worden aangemerkt). Ook na het gestelde leegspuiten van de spuit in de gootsteen op 21 december 2021 is zij tot de confrontatie door klager doorgegaan met de zorg voor de kinderen. Aldus heeft zij de zorg voor de twee kinderen in gevaar gebracht en daar moet zij zich van bewust zijn geweest. In zoverre is de klacht gegrond. De verpleegkundige heeft gehandeld in strijd met de voor haar geldende verplichting conform de normen goede zorg te verlenen. Maatregel en publicatie 5.6 Uit het voorgaande blijkt dat de klacht gegrond is wat betreft het onder 5.5 besproken onderdeel. Overigens is de klacht ongegrond. Het college staat voor de vraag welke maatregel passend is. De inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register is op dit moment verlopen. De verpleegkundige heeft ter zitting aangegeven dat zij wel weer in de kinderverpleegkunde wil gaan werken. Zij stelt dat zij voldoende heeft gereflecteerd op hetgeen is gebeurd en weer voldoende fit is om haar werk te hervatten. Het college overweegt dat het handelen dat de verpleegkundige wordt verweten als ernstig is aan te merken. Zij had de zorg voor twee kwetsbare kinderen die voor hun gezondheid afhankelijk waren van de juiste zorg. Door haar toedoen is de zorg voor en de veiligheid van de kinderen in het geding gekomen. Bovendien heeft zij het vertrouwen van de ouders in de zorg geschokt. Zij heeft zelf haar verantwoordelijkheid niet genomen toen zij zich er uiterlijk op 10 december 2021 van bewust moet zijn geworden dat zij geen adequate zorg kon leveren. Ook toen de gebeurtenissen zich op 21 december 2021 herhaalden heeft zij haar verantwoordelijkheid niet genomen. Zij heeft ter zitting verklaard dat zij ook na de confrontatie door klager in december en januari 2021 nog zorg heeft verleend aan andere kinderen. De verpleegkundige heeft aangevoerd dat zij vanaf maart 2022 tot en met november 2022 onder behandeling is geweest bij psychologenpraktijkP. Daarnaast heeft zij met hulp van het bureau Q onder begeleiding van een therapeut op de casus gereflecteerd. Het college is er niet van overtuigd geraakt dat dit heeft geleid tot een voldoende grondige reflectie. Uit de toegezonden informatie (productie 31) blijkt dat de verpleegkundige bij bureau Q twee gesprekken heeft gevoerd van elk twee uur. De verpleegkundige heeft het incident van 21 december 2021 besproken. Blijkens het verslag heeft de verpleegkundige gezegd dat zij direct na de impulsieve handeling besefte dat ze een fout had gemaakt. Het college acht dit geen toereikende evaluatie, nu het incident van 10 december 2021 niet is meegenomen, terwijl de opeenvolging van deze incidenten een groter verwijt oplevert. In de evaluatie lijkt ook niet betrokken te zijn geweest dat zij kort na 21 december 2021 verpleegkundige zorg heeft verleend bij een ander gezin. Gelet op het voorgaande bestaat bij het college twijfel of verweerster een volledig beeld heeft van de ernst van de gebeurtenissen vanaf 10 december 2021 tot het blijven leveren van zorg in de periode van 10 december 2021 tot januari 2022. De vraag is nog steeds of de verpleegkundige voldoende in staat zal zijn situaties te herkennen waarin het (blijven) verlenen van zorg niet verantwoord is. Het college is gezien de ernst van het verwijt en de context van de zaak van oordeel dat de maatregel van ontzegging van het recht om weer in het BIG-register te worden ingeschreven (artikel 48, vierde lid, Wet BIG) passend is. Nu het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg in het geding is en dit vordert, zal het college bepalen dat de maatregel onmiddellijk van kracht wordt (artikel 48, achtste lid, Wet BIG). Het college verwijst overigens ter informatie naar artikel 50 van de Wet BIG dat voorziet in de mogelijkheid “zo bijzondere omstandigheden zulks wettigen” dat te zijner tijd bij koninklijk besluit wordt bepaald – kort gezegd – dat betrokkene in de ontzegde bevoegdheid wordt hersteld. In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Andere zorgverleners en zorginstellingen kunnen mogelijk van deze zaak leren. De publicatie zal zonder vermelding van namen van personen of instanties plaatsvinden. Het college: – verklaart de klacht gegrond wat betreft het onderdeel als besproken in overweging 5.5 en voor het overige ongegrond; – legt als maatregel op de ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven; – bepaalt dat deze maatregel onmiddellijk van kracht wordt; – bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en TVZ. Deze beslissing is gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, W.J.B. Cornelissen, lid-jurist, B. Nijhuis-Prigge, E.M. Rozemeijer en C.J.M. Smulders, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. Keukenmeester, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2023.

 

Onderwerp: Zorg en gezondheid | Ethiek, officielepublicaties uit categorie officielepublicaties/stcrt/2024.

Dit artikel verscheen op deZwollegids.nl op 26-01-2024.

Laat dit artikel viral gaan in Zwolle, deel het met je vrienden!

Auteur

Picture of Redactie deZwollegids.nl
Redactie deZwollegids.nl

Weet wat er speelt in jouw buurt. Wij krijgen van de gemeente altijd als eerste de laatste vergunning aanvragen & andere bekendmakingen. Wij delen deze met onze lezers.

  1. Bekendmakingen Zwolle
  2. stcrt-2024-969

Gerelateerde berichten